<$BlogRSDUrl$>

29.7.03

Slikken I 

We waren op reis in de VS. Met een minivan kruisden we door het noordoosten op zoek naar geografie. We kregen er vier studiepunten voor.

Zijn kamergenoot had al geklaagd over zijn gedrag. P. zou ruzie hebben gemaakt en had geslagen. Nu hij naast me zat in de minivan leek dat allemaal wel mee te vallen. Ter hoogte van Harrisburg (PA) rookte hij denkbeeldige sigaretten en vertelde aan niemand in het bijzonder over de geplande coup na de moord op Kennedy. Zijn verhaal leek nog het meest op een radiouitzending van Discovery Channel, met veel feiten.

Opeens dook P. onder de bank. Ik vroeg hem wat er aan de hand was. Hij kwam overeind, hield zijn hand op en keek me aan. "Ik had mijn brandende peuken op de grond gegooid" Hij strekte zijn lege hand naar me uit. "Maar gelukkig heb ik ze nu allemaal". Ik was nog nooit zo dicht bij een psychoot geweest en had geen idee.

Kingston (NY) was onze laatste stop. Een plaatsje waar ik me weinig van herinner, behalve de kerktoren met klokkenspel uit een stereo, het ziekenhuis en het kanaal. De gigantische schepen staken hoog uit boven de dijk, vlak achter het hotel . We kregen twee aan twee de kamers toegewezen. Zijn vaste kamergenoot meldde dat hij iemand anders had gevraagd als kamergenoot. Of P. vannacht niet bij ons kon slapen. Er was nog steeds ruzie en het waren moeilijke nachten geweest. Wij wilden geen ruzie met P.'s kamergenoot en vonden het goed.

Hij liep mee naar onze kamer, waar we als altijd vlot in onze onderbroek onder het sprei kropen. P. niet. Hij bleef nog rondlopen. Het display in het nachtkastje meldde dat het half een was. We vroegen hem om naar bed te gaan. Zijn bewegingen werden gecontroleerder en hij ging op de rand van zijn bed zitten. Twintig tellen later stond hij weer op en hervatte het ijsberen. Dit herhaalde zich steeds, met weinig variatie. Elke keer ging hij weer zitten, leek een moment tot rust te komen en stond in een vlugge beweging weer op.

De groene cijfers waarschuwden dat het inmiddels bijna twee uur was. P. was net weer gaan zitten toen hij me aan keek. "Het lukt me niet. Het uitkleden bedoel ik." Ik maakte mijn bedgenoot wakker. Samen kropen we op zijn bed en kleedden hem uit. We stopten hem onder zijn sprei, kropen weer in bed en vielen in slaap.

Ik werd wakker van kleine geluidjes. Toen ik rechtop ging zitten zag ik dat hij aan het raam stond te morrelen. Ik liep naar hem toe, pakte hem voorzichtig bij zijn blote arm en leidde hem weer naar zijn bed. Opnieuw liet hij zich instoppen en leek in slaap te vallen. De wekker riep dat het bijna kwart voor drie was.

Opnieuw werd ik wakker, nu van gemompel. Ik keek op en zag dat hij naakt op bed zat en probeerde zijn onderbroek aan te trekken alsof het een hemd was. "Kom, we moeten weg, we moeten naar de auto", zei hij, te hard voor het uur. Ik pakte zijn onderbroek van zijn hoofd, hielp hem er weer in en stopte hem weer in.

Weer werd ik wakker, dit keer van de kamerdeur die dichtsloeg. Hij was weg. Ik opende de deur en zag hem bloot aan het eind van de stille gang. Weer pakte ik zijn arm en vroeg waar hij naar toe ging. Ik kreeg geen antwoord, maar hij liep wel met me mee terug naar de kamer, terug naar bed. De wekker schreeuwde dat het tien voor vier was.

Ik werd wakker van schudden aan mijn arm. Ik keek in zijn gezicht. Hij was netjes aangekleed en zei: "Het is goed met me. Ik wil even naar buiten. Ik zie jullie om half acht bij de auto." Zijn kleding en de zin van zijn woorden overtuigden me. Ik mompelde iets dat het goed was en viel als een blok in slaap. Dat zou me later vreselijk spijten. Het was net half zes geweest.

Om zeven uur ging de wekker. Mijn bedgenoot vroeg wat er allemaal gebeurd was. Ik rapporteerde kort over de tweede helft van de nacht. We douchten allebei vlug, pakten onze eigen tassen en ook zijn tas in. In de lobby troffen we iedereen staand bij de tafel met de doughnuts, behalve P. Het was half acht. De prof wapperde zenuwachtig met de autosleutels. Ik draaide mijn rapportje opnieuw af.

Om acht uur was hij er nog niet. We voelden lichte paniek, maar herkenden het nog niet. De prof maande ons P.'s tas te doorzoeken. Ik vond een briefje geplakt op een potje. In krasserige letters stond er: "Ik heb last van een psychotische stoornis. Daarvoor moet ik deze medicijnen regelmatig slikken." Waarna keurig de dosering was vermeld. Het las als iets dat hij aan een van ons had willen oplezen, gevolg door een verzoek om hem er bij te helpen. Maar hij had niemand gevonden om het aan voor te lezen. En het tijdsverschil op de heenreis had de regelmaat ingehaald. De woorden waren nooit gesproken, het briefje nooit getoond, het potje zat nog tot de rand toe vol.

Het was inmiddels bijna half negen toen we loeiende sirenes hoorden en twee politieautos een parkeerplaats tegenover het hotel opreden. Een gigantisch schip voer net achter de dijk langs. De paniek werd langzaam herkenbaar.

-Wordt vervolgd-


25.7.03

Troosten, les 23 

Vannacht werd mijn dochter scheeuwend wakker. In het donker vond ik de weg naar haar bed. Ik nam haar op schoot en wiegde haar zachtjes heen en weer. Het schreeuwen werd een snikken. De snikken lieten steeds meer door van de suizende stilte in haar kamertje.

Na een lange snotter veegde ik haar gezicht schoon, legde haar weer in bed en sloeg het dekbed losjes over haar heen. Toen ik de deur weer dicht trok, drong een laatste snikje door.

In het donker kon ik een glimlach niet onderdrukken.

Midden in het leven 

Had ik toch altijd anders gedefinieerd dan:

aan de ene kant gaan onze ouders dood,
aan de andere kant worden onze kinderen geboren.

Toch heb ik soms het gevoel, op die manier, midden in het leven te staan.

Ik geloof niet dat de symmetrie ervan me aanspreekt.

24.7.03

Dood II 

Onze oude buurman gaat dood.

Hij is helemaal niet zo oud, hij is alleen onze buurman niet meer.

Een half jaar geleden zat hij op een krukje zijn schoenen aan te trekken op de gang van een ziekenhuis. Loopt de dokter van de test langs, onderweg naar het weekend. Vertelt hem dat hij maandag even moet bellen voor de precieze uitslagen, maar dat op het eerste gezicht de levensverwachting niet meer dan een paar maanden is.

Zit je op een krukje te concentreren op een strak lusje in je veter, hoor je dat je dood gaat.

Geen wonder dat hij het nog steeds niet gelooft.

22.7.03

Zaad 

Hij parkeert zijn Amerikaanse busje vooruit tussen de bomen langs de gracht en is snel tevreden. Tussen voertuig en gracht kan makkelijk nog een auto. Hij springt naar buiten en loopt met opvallend minder haast naar de parkeerautomaat. Na het kaartje zorgvuldig achter de ruit te hebben gelegd, beent hij in de richting van de Doubletstraat. Onder de bomen van het plantsoentje kan hij een hupje niet onderdrukken.

Zeven minuten later is het zaad geloosd. Het wegrijden gaat eenvoudig.

En ik vraag me af, voor hoeveel minuten zou hij parkeergeld hebben betaald?

21.7.03

Dood I 

Mijn oom gaat dood.

Hij heeft het leven gevolgd in de moeizame richting. Het dorp bood niet veel meer keus. Hij is er altijd blijven wonen. Werkte in de asbest. Trouwde de zus van zijn schoonzus. Bleef geloven en ter kerke gaan. Bevocht een kind op tante. Maakte jarenlang ruzie met de buren annex schoonfamilie over niets.

Wij stedelingen zouden mijn oom niet willen zijn.

Nu gaat hij dood. Hij knijpt het laatste restje leven uit en maakt in vier weken zestig jaar zwoegen goed. Dat kan niet zul je zeggen? Wel, ik zie het gebeuren.

Hij kan niets meer en tovert wonderen.

PS.
Op 24 juli vroeg in de avond stierf mijn oom, alias de Watergeus.

14.7.03

Verliefd 

Vriend op bezoek. Mijn Lief en ik zeggen dingen over onszelf die we niet willen horen. We weten het wel, er staan twee hele leuke kinderen tussen ons in. Vriend kijkt afwezig. Dit is niet wat een vrijgezel met een kinderwens wil horen.

Er is geen eten in huis, dus we wandelen met vriend en twee kinderen naar het mooiste plein uit de wijde omgeving voor de lasagna. Onderweg lopen we langs het spoor en duwt de vriend de kinderwagen harder dan dat wij twee lopen. We raken achterop en geven elkaar vanzelf een hand. Dertig meter voor ons loopt een aardige meneer achter een kinderwagen met daarop twee hele leuke kinderen. We kunnen dertig seconden gewoon weer vreselijk verliefd zijn.

Het kleine meisje draait zich om en roept klaterend "mama", terwijl het manneke naar ons kraait. Langzaam versnelt onze pas.

Ik voel me tien jaar jonger.

3.7.03

Fennetje 

Ik leg mijn vader uit dat ik moe ben: het werk, mijn vrienden, mijn kids en mijn teerbeminde. Ze verdienen allemaal mijn beste ik, maar krijgen hem niet. Ik weet dat en wordt daar moe van.

Ik hoopte dat hij zou vertellen dat hij dat ook wel eens had gehad. Er even geen gat in zag op momenten dat de wereld voor je open ligt. En hoe dat toen goed kwam.

Zo is mijn vader niet. Gelijk komt hij met adviezen, doorspekt met verwijzingen naar zijn ouders, grootouders en overgrootouders. Hij citeert zijn zijn opoe,"als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan".

Tegelijk rijdt hij honderden kilometers om op te komen passen. Snoeit de roos, legt een zandbak aan, bestraat de tuin, slaapt samen met mams in een krakkemikkig bed. Mams doet mee: poetst en kookt haar vaste repertoire.

Ook zij verdienen mijn beste ik, maar moeten het voorlopig doen met wat ik kan.

2.7.03

Op Fietse 

Een blik op het display verraadt dat hij het was. Ik pak de telefoon op. "Ja, daar ben je". Mijn stem klinkt hard en vrolijk en dat klopt. Ik ben blij dat hij belt, want de vaagheid van onze afspraak die middag begon het dagelijks leven in de weg te zitten. Heel in de verte hoor ik zijn stem. "Hoe laat kom je" is mijn vlotte vervolg. Na nog twee vage wisselingen dringt het tot me door. Hij zegt: "het gaat niet zo goed". Terwijl de knorrende magen van vrouw en kinders in mijn ene oor klinken, klinkt zijn verdriet in mijn andere. We spreken af op het mooiste plein in de wijde omgeving, voor hem nog een half uur fietsen.

Als hij aankomt valt van het verdriet niet veel meer te zien. Veel opvallender is zijn haar, waar de kapper enthousiast de oren heeft vrijgemaakt. Eigen schuld. De toon is licht, hij laat vallen dat het gezelschap hem bevalt. De knorrende magen van de familie zijn stil geworden. We besluiten met zijn tweeen op de fiets te stappen.

Anderhalf uur fietsen we naar waar onze intuitie ons leidt. We eindigen in Rotterdam aan de Binnenweg. Wat dat over ons zegt weet ik niet.

In die anderhalf uur praten we over de liefde. Haar liefde, zijn liefde. En vooral wat wij en anderen daarvan vinden. Ook ik vind wat tot ik me realiseer hoe weinig ik weet. Mijn liefde staat, maar vraag me niet waarom. Daarna voelen de zwijgende kilometers niet meer als een verspilling van kostbare tijd. Zo vaak spreek ik hem niet.

Intuitie is vermoeiend, we nemen de trein terug.


Nedstat Basic - Free web site statistics

This page is powered by Blogger. Isn't yours?

Feedback by backBlog